Behalve het gewenste effect kan dit medicijn bijwerkingen geven. Ze treden niet bij iedereen op, maar alleen bij personen die daarvoor gevoelig zijn.
De meeste bijwerkingen zijn in de eerste week het meest uitgesproken en nemen daarna af of verdwijnen zelfs. Ze gaan weer over als u met het medicijn stopt.
De belangrijkste bijwerkingen zijn de volgende.
Regelmatig (bij meer dan 30 op de 100 mensen)
- Sufheid, slaperigheid, vermoeidheid en een verminderd reactievermogen. Dit is vooral lastig bij activiteiten waarbij uw oplettendheid erg nodig is, zoals autorijden, het beklimmen van een ladder of het bewaken van processen op het werk. Onderneem geen risicovolle activiteiten.
Soms (bij 10 tot 30 op de 100 mensen)
- Maagdarmklachten, zoals misselijkheid, diarree, zuurbranden, zweertjes in de darm of slokdarm, en verstopping. U heeft minder last van misselijkheid als u het medicijn met wat voedsel inneemt.
Heeft u ooit een maag- of darmzweer gehad of een andere ernstige maag- of darmaandoening, zoals een maag- of darmbloeding? U heeft dan meer kans op bijwerkingen op maag en darmen. Overleg met uw arts. Mogelijk schrijft uw arts behalve dit medicijn ook een maagbeschermend medicijn voor. - Na enkele maanden: gewichtstoename door meer eetlust. Let daarom goed op wat en hoeveel u eet. Overleg eventueel met een diëtist. Gewichtstoename kan ook komen doordat uw lichaam meer vocht vasthoudt (oedeem). Dit merkt u aan dikke enkels en voeten. Raadpleeg dan uw arts.
- Opvliegers, zeer zelden overmatig zweten.
Zelden (bij 1 tot 10 op de 100 mensen)
- Duizeligheid, vooral als u opstaat uit bed of uit een stoel. Dit kan het gevolg zijn van een lagere bloeddruk. Meestal gaat de duizeligheid in enkele dagen of weken over, als uw lichaam zich heeft ingesteld op de lagere bloeddruk. Als u zich duizelig voelt, sta dan niet te snel op uit bed of van een stoel. U kunt het beste even liggen en de benen wat hoger leggen, bijvoorbeeld op een kussen. Als u na enkele weken nog steeds last heeft van duizeligheid bij opstaan, moet u uw arts raadplegen.
- Verwardheid, onrust, nervositeit en angst. Zeer zelden levendiger dromen, nachtmerries, perioden van overdreven opgewektheid (manie) en waandenkbeelden.
Zeer zelden (bij minder dan 1 op de 100 mensen)
- Beven, trillen, spierkramp, doof en tintelend gevoel.
- Geheugenstoornissen, verminderde concentratie, gedesoriënteerd gevoel.
- Hoofdpijn.
- Smaakverlies, verlies van eetlust, gewichtsverlies.
- Droge mond, doordat u minder speeksel aanmaakt. In zeer zeldzame gevallen kunt u juist speekselvloed krijgen. Als u in het begin van de behandeling veel last heeft van een droge mond, kunt u de aanmaak van speeksel stimuleren met (suikervrije) kauwgom of door te zuigen op ijsblokjes.
- Wazig zien. Raadpleeg uw arts als u hier last van blijft houden.
- Spier- en gewrichtspijn en rugpijn. Raadpleeg uw arts als last heeft van deze bijwerkingen.
- Stuipen. Mensen met epilepsie hebben meer kans op een toeval.
- Problemen met plassen. Zowel moeilijk kunnen plassen als incontinentie komen voor. Als u een vergrote prostaat hebt, kunt u eerder plasproblemen krijgen. Neem contact op met uw arts als u dit merkt.
- Seksuele stoornissen, zoals minder zin in vrijen. Een enkele keer ontstaat een langdurige en pijnlijke erectie. Als de erectie langer dan 4 uur duurt, moet u uw arts waarschuwen. Er bestaat dan een kleine kans op beschadiging van de penis.
- Minder aanmaak van rode en witte bloedcellen en bloedplaatjes. U merkt dit aan extreme vermoeidheid, bleke huid en slijmvliezen, meer infecties en bloedneuzen. Als u onverklaarbare koorts, keelpijn en blaasjes in de mond krijgt, moet u direct uw arts waarschuwen.
- Stemmingsverandering, toename van depressieve gedachten en vijandige gevoelens naar uzelf of anderen. Dit kan zich uiten in agressie, zelfverwonding of gedachten aan zelfmoord. Neem contact met uw arts op als depressieve gevoelens juist toenemen of verergeren. Jongeren onder de 25 jaar hebben meer kans op deze bijwerkingen. Artsen schrijven dit middel daarom meestal niet aan hen voor.
- Hartritmestoornissen. U merkt dit soms alleen aan plotselinge duizelingen of als u even wegraakt.
Vooral mensen met de aangeboren vorm van de hartritmestoornis verlengd QT-interval hebben hier meer kans op. Gebruik dit medicijn NIET als u deze aangeboren hartritmestoornis heeft. - Serotoninesyndroom. U kunt dit merken aan: trillen, beven, bewegingsdrang, spiertrekkingen, opgewondenheid, verwardheid, angst, koorts, zweten, versnelde hartslag en een verminderd bewustzijn. Er is bij deze verschijnselen niet altijd sprake van het serotoninesyndroom. Sommige van deze bijwerkingen kunnen ook bij uw ziekte horen of vanzelf weer weg gaan. Raadpleeg bij twijfel wel uw arts, omdat het een ernstige bijwerking is.
Vertel ook aan mensen uit uw naaste omgeving over deze verschijnselen, omdat u ze door de verwardheid en het verminderde bewustzijn mogelijk niet altijd merkt. Zij kunnen dan contact opnemen met de huisarts. - Maligne neurolepticasyndroom. Dit is te merken aan onverklaarbare koorts, zeer stijve spieren, sufheid, hartkloppingen en ernstig zweten. Neem bij deze verschijnselen onmiddellijk contact op met uw arts.
- Galstuwing door een verminderde werking van de lever. U merkt dit aan geelzucht, verlies van gewicht, jeuk, ontkleurde ontlasting en donkergekleurde urine. Waarschuw dan uw arts.
- Overgevoeligheid voor dit medicijn. Dit merkt u aan huiduitslag, jeuk en galbulten. Als blijkt dat u overgevoelig bent mag u dit medicijn in de toekomst niet meer gebruiken. Geef daarom aan de apotheker door dat u overgevoelig bent voor trazodon. Het apotheekteam kan er dan op letten dat u dit medicijn niet opnieuw krijgt.
Raadpleeg uw arts als u te veel last heeft van een van de bovengenoemde bijwerkingen, of als u andere bijwerkingen ervaart, waar u zich zorgen over maakt.
Heeft u last van een bijwerking? Meld dit dan bij het bijwerkingencentrum lareb. Hier worden alle meldingen over bijwerkingen van medicijnen in Nederland verzameld. Ik wil een bijwerking melden
Regelmatig : bij meer dan 30 op de 100 mensen
Soms : bij 10 tot 30 op de 100 mensen
Zelden : bij 1 tot 10 op de 100 mensen
Zeer zelden : bij minder dan 1 op de 100 mensen